Categorieën
artikelen

Stereotypering

In het alledaagse leven, in het nieuws, waar dan ook: je kunt het zo gek niet bedenken of er worden wel eens stereotype karakters opgevoerd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan ‘de krenterige Hollander’, de ‘o la la-Fransoos’ of ‘de woeste baardman met kromzwaard’. Als stereotypen in de publieke sfeer worden bekritiseerd gaat het bijna altijd om de vraag of die stereotypen al of niet waar zijn. Meestal gaat dat als volgt:

“Het beeld dat jij van ‘de Hollander’ schetst klopt niet, want ik ken Pietje en die is Hollands maar ook de vrijgevigheid zelve!
“Maak dat de kat wijs, ik kan zo tien tegenvoorbeelden van zunige Hollanders noemen!”

Een van de wetenschappen die zich over stereotypen buigt is de imagologie. Voor deze tak van wetenschap doet de vraag of een stereotype ‘klopt’ er eigenlijk totaal niet toe. Des te meer de vraag waarom al die patronen zo zijn ingesleten. Ze komen in de eerste plaats voort uit cultuur, uit processen van communicatie (mind you: de natuur heeft hier dus zo goed als niets in te brengen). De samenleving zit voortdurend in de achtergrondruis van mensen en nationaliteiten die worden gekarakteriseerd. En die achtergrondruis verdient het om te worden ontleed.

Sommige stereotypen bestaan al heel lang en leiden een viraal bestaan, met geen simpele ‘zender-ontvanger’-verhouding, maar veeleer vergelijkbaar met een gerucht of de verspreiding van een idioot YouTube-filmpje. Dit fenomeen heet epidemische communicatie. Het wordt interessant wanneer je de verspreiding van een stereotype kunt herleiden, net zoals medici met een virus plegen te doen – in de imagologie doet men niet anders.

In de zeventiende eeuw worden de eerste Encyclopedieën geschreven, door lui als Diderot en d’Alembert. De wereldse chaos moest en zou gealfabetiseerd en gesystematiseerd worden. Zo ook nationaliteiten. Anekdotische zaken worden in een leesbare matrix geplaatst, waardoor ze al snel met de mantel der wetenschap bedekt werden. Alle Obelixgrapjes (‘Rare jongens, die n-en’) werden ineens feitelijk gerangschikt, en op die manier ontstond er een soort waaier van contrasterende karakters.

In nationale stereotypen schuilt altijd een systeem van oscillatie: er wordt door de tijd heen razendsnel tussen twee uitersten geschakeld. Een tekenend voorbeeld hiervan is het Duitsland dat in de negentiende eeuw nog het Land der Dichter und Denker was, maar in de twintigste eeuw toch eerder vereenzelvigd werd met de titel Land der Richter und Henker (rechters en beulen). Er is een continuïteit van tegenspraak, en gaandeweg kunnen totaal diametrale vooroordelen over hetzelfde volk ook naast elkaar bestaan.

Waarom dan toch hecht men waarde aan die stereotyperingen? Het is vrij simpel: vertrouwen op een waarschijnlijke leugen is een stuk leefbaarder dan geloven in een onwaarschijnlijke waarheid. Plausibiliteit heeft daar weinig mee te maken: een conventioneel toneelstuk voert geen slaaf op die slimmer is dan zijn meester, maar conformeert zich liever aan het referentiekader van zijn publiek. Generalisaties maken het leven, dat – laten we eerlijk zijn – toch al niet makkelijk is, een stuk behapbaarder en simpeler.