Als aftrap van het nieuwe jaar is het, om een beter begrip te krijgen van de manier waarop ik naar de wereld kijk, zinvol om een stap terug te doen en te kijken naar de connotaties van de begrippen die ik hanteer. Eerder sprak ik in het kader hiervan over stereotypering, oriëntalisme en postmodernisme; dit keer besteed ik aandacht aan het cliché.
In de drukkerij betekende een cliché vroeger een gegraveerd blok, bedoeld om een tekst of afbeelding oneindig vaak af te kunnen drukken. Sinds de negentiende eeuw betekent de term, in de woorden van The Oxford English Dictionary, ook wel “a phrase or opinion that is overused and shows a lack of original thought”. Anton Zijderveld werkt dit nog verder uit en definieert het cliché als
a traditional form of human expression (in words, emotions, gestures, acts), which – due to repetitive use in social life – has lost its original, often ingenious, heuristic power. Although it thus fails to contribute meaning to social interactions and to communication, it does function socially, since it manages to stimulate behaviour (i.e. cognition, emotion, volition, action), while it avoids reflection on meanings.
Door het herhaalde gebruik van een bepaalde zinswending in een sociale context verliest die dus zijn waarde en verwordt die tot het gevreesde cliché.
Net als stereotypen geven clichés nooit een één-op-één beschrijving van de realiteit. De termen liggen dicht bij elkaar, en een cliché kan wel een stereotype zijn, maar niet andersom! De nuance met stereotypen schuilt ‘m erin dat het cliché zich niet bevuilt aan waardeoordelen en meer metafysische aspecten. Ze zijn niet ideologisch gemotiveerd, en dus echt niet meer dan holle frasen.
Een voorbeeld van zo’n holle frase is bijvoorbeeld een masturbatiegrap, of een “je moeder”-grap. Bij het eerste gebruik ongetwijfeld origineel, ingenieus en heuristisch (zegge Zijderveld), maar bij overmatig gebruik verliezen de grappen op een goed moment hun beoogde shock-effect. De toehoorder doorziet op een goed moment de vorm, en wanneer alleen de vorm nog maar waargenomen wordt en niet meer de boodschap – tja, dan is het einde zoek.
Ondanks dit alles kunnen clichématige zinswendingen wel uitstekend dienstdoen als taalkundig smeermiddel, als manier om überhaupt de daad van het communiceren te bedrijven. Als je een gesprek voert, gebruik je clichés om als het ware een soort bondgenootschap met je gesprekspartner te creëren: je gooit een lekker generieke zinswending er tegenaan, zoals bijvoorbeeld “ik hoef geen glas hoor, het bier zit al in een glas”, een sympathieke compagnon lacht beleefd, en zo ben je dan weer wat nader tot elkaar gekomen. Wanneer iemand reageert met “wat een ontzettende cliché” of “doe niet zo simpel” (echt gebeurd), dan is het gesprek gauw voorbij.
Net als stereotypen maken clichés het leven enigszins overzichtelijk en behapbaar, zij het zonder de vaak schadelijke en ideologische ondertoon van de eerste. Een beetje uitgesleten communicatie op zijn tijd is dus nooit weg; het leven is immers al ingewikkeld genoeg.