Categorieën
artikelen

De wonderlijke Holocaustcocktail van Misha Defonseca

Misha Defonseca gaat als achtjarig meisje op zoek naar haar ouders. In een tijdsspanne van vier jaar gaat ze te voet richting de Oekraïne,wordt ze geadopteerd door een roedel wolven, en vangt ze een glimp van Auschwitz op. Waarom werd haar verhaal geloofd?

Misha, een memoire uit 1997 geschreven door de Belgische Misha Defonseca, vertelt het verhaal van een achtjarig Joods meisje in de Tweede Wereldoorlog, wiens ouders waarschijnlijk zijn gedeporteerd naar Oost-Europa, en die bij verre koudbloedige familie wordt ondergebracht. Aldaar wordt ze genegeerd en mishandeld, waarop ze haar pleeggezin ontvlucht en op zoek gaat naar haar ouders. In een tijdsspanne van vier jaar gaat ze te voet door Duitsland en Polen, uiteindelijk eindigend in de Oekraïne. Verwilderd als ze raakt, wordt ze als klap op de vuurpijl ook nog geadopteerd door een roedel wolven, en vangt ze een glimp van Auschwitz op.

Kort na publicatie duiken al de eerste twijfels over de waarachtigheid van Misha op. Niet alleen deden de passages over wolven flink wat wenkbrauwen verrijzen, maar er zaten ook veel historische fouten in. Defonseca beantwoordde de kritische geluiden met het verweer dat ze eenvoudigweg niet meer wist hoe haar familie heette, noch haar plaats van geboorte, waardoor het onmogelijk was om de onderste steen boven te krijgen. In 2008, elf jaar na dato, kwam eindelijk aan het licht dat het hele gebeuren bij elkaar verzonnen was. Ze was de gehele oorlog op de basisschool in Brussel gebleven. Wel waren haar ouders verzetsstrijders, en ook als zodanig omgekomen in de oorlog.

Net zoals ik me eerder al eens afvroeg bij een andere oplichter ben ik ook hier benieuwd: waarom werd zij zolang geloofd? Niet als belerende en betweterige retorische vraag, maar oprecht: wat zit er in haar literatuur wat maakt dat mensen het willen geloven?

Op wat voor manier doet ze een beroep op onze algemene kennis van de Holocaust, en wurmde ze zich ertussen als waarachtige Holocaustoverlever? Het pad voert langs een paar wegen. Zo kent Misha behoorlijk wrede scenes, zoals de volgende, wanneer ze het gemutileerde lichaam van een veronderstelde Jood op haar tocht door Polen tegenkomt:

Dit lichaam maakte … grote indruk op me, de jodenster en het hakenkruis die in de huid waren gekerfd maakten dat ik het niet te veel durfde aan te raken, die bloederige merktekens waren angstaanjagend… [Hij sprak:] “Duitsers. Niet vergeten. Niet vergeten.”

Wat Defonseca hier beschrijft doet bijna aan als een allegorie voor de gehele Holocaust: het lichaam van het slachtoffer heeft zowel het onmiskenbare teken van de agressor (het hakenkruis) als het teken van waarom hij waarschijnlijk aangevallen is (de Jodenster). Daarnaast zegt hij nog even met zijn laatste ademteug wie de schuldigen zijn: “Duitsers”.

Wat frappant is aan de beschrijving van geweld door Defonseca is dat het een geheel andere functie heeft dan in meer conventionele Holocaustliteratuur. Hier heeft het meestal de rol van een zogenaamde traumatic flashback.

De hele traumacomponent lijkt afwezig in Misha, aangezien ze ogenschijnlijk geen enkel trauma hééft om te verwerken: het verhaal verloopt volkomen lineair, en ze weet bovendien àlles wat haar zoal is overkomen in de oorlog. De enige functie die het geweld vertegenwoordigt is die van een symbolische opvoering van de meest basale kennis van de Tweede Wereldoorlog: de Joden werden vervolgd en vermoord in Oost-Europa, de Duitsers zijn de hoofdschuldige, opdat wij niet vergeten.

Atavisme, de neiging naar degeneratie, is een ander terugkerend thema in Misha. Vooral constante honger, naast totale onaangepastheid. Primo Levi vermeldt ook de opkomst van dierlijke instincten in zijn beroemde Is dit een mens (orig. Se questo è un uomo, 1947), om de ontmenselijking van het kampleven weer te geven.

Wat de situatie bij Defonseca behoorlijk anders maakt is dat het ogenschijnlijke atavisme van Defonseca – die zover gaat dat ze met wolven leeft – op geen enkele manier terug wordt gelieerd aan de Holocaust. De belangrijkste reden van haar verwildering is eigenlijk alleen haar individuele tocht naar het Oosten. Ontmenselijking wordt zelfs tot iets positiefs, want ze heeft hierdoor de krachten om te kunnen overleven in de natuur:

Ik had dat vermogen, die onmenselijke wilskracht om de lichamelijke pijn van mijn benen en mijn voeten te negeren. Ik had het ervaren tijdens mijn veelbewogen zwerftocht. Toen de pijn te erg was, wist ik hem te beheersen. Ook wat betreft de honger, de kou en de dorst. Die geestkracht gebruikte ik die dag om mijn benen te immobiliseren. Ik veronderstel dat ik precies hetzelfde had gedaan om de Duitse moordenaar te verrassen tot het ogenblik dat ik met mijn mes op hem sprong.

Voor de eerste keer sprak ik over de Duitse soldaat die een heel jong meisje had verkracht, gedood en bespuugd. En die niet geaarzeld zou hebben mij ook te doden. Maar het was oorlog, het was hij of ik, en ik wilde ten koste van alles overleven. En vergeet niet dat een dier zich tien keer zo fel tegen de dood verdedigt als een mens, en ik was dat dier.

Met die verheerlijking van haar atavisme zet Defonseca een twijfelachtige stap: ze beschrijft het alsof het het beste was wat haar kon overkomen, aangezien ze op die manier de ‘onmenselijke’ krachten kreeg om de Tweede Wereldoorlog te kunnen doorstaan. Het feit dat ontmenselijking in je voordeel kan werken is geheel onverzoenlijk met de ontmenselijking zoals we die tegenkomen bij overlevers als Primo Levi: hun na-oorlogse leven was voornamelijk gericht op het verwerken van de inhumane omstandigheden waar ze in de kampen mee geconfronteerd werden.

Een andere interessante passage komt voorbij tegen het einde van Defonseca’s wonderlijke vertelling, als ze al aan haar carrière als Holocaust celeb is begonnen, en stuit op weerstand tegen haar verhaal:

Tijdens een lezing zei een vrouw tegen mij: “u bent geen overlevende van de Holocaust… U hebt niet in de kampen geleefd…” Het was slechts één stem tussen andere. Hij had me niet ziek moeten maken. Maar ik nam het mezelf kwalijk dat ik een verhaal prijsgaf dat niet iedereen accepteerde, omdat het niet op de andere leek. Ik was anders, net als altijd, noch echt joods, noch een echte overlevende.

Deze bekentenis is een goede samenvatting van wat Defonseca een Fremdkörper in conventionele Holocaustliteratuur maakt. Enerzijds creëert ze een aansprekelijk (en vaker gedaan) verhaal van het kind dat de Holocaust overleeft, maar anderzijds voegt ze hier een aantal wezenlijk nieuwe bestanddelen aan toe, door haar beroep op de natuur. Dit leidt tot een curieuze mix van beelden die door de enorme hoeveelheid Holocaustkitsch heeft geresoneerd en een recenter discours van the return to nature, dat hier ook al eerder ter sprake kwam.

Het resultaat is dat de afwijzing van de vrouw tijdens Defonseca’s lezing tweeledig kan zijn: óf de vrouw doelt op een ontkenning van Defonseca’s Holocaustgeschiedenis, omdat ze valselijk een beroep doet op een discours waar ze nooit en te nimmer onderdeel van heeft uitgemaakt; óf ze veroordeelt Defonseca’s kleurrijke ecologische Holocaustcocktail, waarbij de zuivere Holocaustvertelling het onderspit delft. Postmodernisme strikes again.