Deze week voor de verandering geen beschouwend, genuanceerd artikel met keurige voors en tegens, maar gewoon een stevige frontale aanval. Met het gestrekte been. Tijd voor wat reuring, want de nuance is ook niet altijd alles en af en toe komen er dingen voorbij waar je steil van achterover slaat.
Case in point. Een tijd geleden verscheen er een artikel bij VICE-dochter The Creators Project van Laurens Kraaijenbrink waarin wordt geklaagd over auteurs die, na het schrijven van een boek, hun bek niet kunnen houden over het schrijfwerk dat ze hebben geproduceerd. J.K. Rowling, de schrijfster van Harry Potter, tweet met enige regelmaat nagekomen berichten over haar veelgelezen boekenreeks; bijvoorbeeld dat Perkamentus gay is, en dat de t in Voldermort niet moet worden uitgesproken. Dit werkt volgens Laurens buitengewoon aanmatigend:
[D]eze makers doen alsof het werk dat ze gecreëerd hebben nog steeds van hen is. Alsof ze nog invloed kunnen uitoefenen op de fantasiewereld die ze voor mij als publiek hebben geschapen. Dat is niet zo.
Om de boodschap dat de invloed die een schrijver met terugwerkende kracht op zijn/haar werk wil uitoefenen nihil zou (moeten) zijn kracht bij te zetten, haalt Laurens – conform het geforceerde VICE-idioom noem ik hem gewoon Laurens, lekker normaal – Roland Barthes’ essay The Death of the Author erbij. Volgens hem beschrijft dit essay dat “degene die de auteur van een tekst is, daarmee nog geen autoriteit heeft over die tekst”:
Voor Barthes was een verhaal namelijk niet alleen maar de interpretatie van die ene persoon, maar een lappendeken van de betekenis die élke lezer eraan geeft. De auteur staat in feite alleen maar aan het begin van het maakproces van een verhaal. Nadat hij zijn creatie loslaat in de wereld is het buiten zijn bereik, als een heliumballon die je oplaat op het schoolplein.
Afgezien van de gekunsteld brutale en quasi-lollige toon van het artikel, zijn er een aantal andere punten waar ik me mateloos aan heb geërgerd. Ik zal proberen om mijn blinde woede enigszins te kanaliseren. Laten we beginnen met Laurens’ interpretatie van Barthes’ The Death of the Author. Dit essay vormt een reactie op het feit dat de critici van zijn tijd literaire werken altijd probeerden te duiden aan de hand van de autobiografische gegevens van hun makers. Hij beschouwt tekst echter als een “tissue of quotations drawn from the innumerable centres of culture”. De schrijver van een tekst imiteert altijd een gebaar van een voorganger, en een schriftelijk gebaar op zichzelf kan niet contextloos ter wereld gebracht worden.[1]
Volgens Barthes zorgt het liëren van een tekst aan diens auteur voor een nodeloze begrenzing van de mogelijkheden; het zorgt ervoor dat literatuurcritici maar op één paard wedden – de auteur – en eventuele andere verbanden die misschien veel interessanter zijn over het hoofd zien. Hier komt de lezer in beeld. Barthes definieert de lezer als “the space on which all the quotations that make up a writing are inscribed without any of them being lost” – als het ware de pure tekst, die nog op geen enkele manier geduid is. In die betekenis pleit hij voor een geboorte van de lezer en de rijkheid van interpretaties – die onvermijdelijk de symbolische dood van de auteur tot gevolg heeft.
Kortgezegd is The Death of the Author dus een pleidooi tegen de tekst die aan de hand van de achtergrond van de auteur wordt geduid. Barthes’ idee van de dood van de auteur heeft als zodanig op geen enkele manier te maken met latere toevoegingen en bedenkingen door de auteur, zoals Laurens schijnt te denken; het wordt niet eens genoemd. Als we Barthes’ geschetste ideaalbeeld in de praktijk proberen te zien, dan zou de eigen mening of interpretatie van een auteur er een van vele worden – alleen misschien niet meer de maatgevende. Het betekent absoluut niet dat de auteur dan maar helemaal zijn bek moet houden.
Iets anders dat storend werkt in Laurens’ stuk, naast zijn slordige lezing van Barthes’ essay (als er überhaupt al sprake van een lezing is geweest, en niet van een vrije associatie aan de hand van een college-aantekening “Barthes, dood van de auteur”), is dat hij het doet voorkomen alsof de dood van de auteur een soort natuurwet betreft: “Barthes ontdekte in de jaren ’60 dat een tekst los van de auteur bestaat”. Het zou zo uit een De Wereld Op Zak-boekje kunnen komen.
De wetenschappelijke realiteit is weerbarstiger. Zo werkt het concept van tijd op zo’n manier dat we een onderscheid aanbrengen heden en verleden, toen en nu. Dat tijdsbegrip zorgt ervoor dat we tussen het schrijven van The Death of the Author en het heden een tijdsspanne van meer dan 50 jaar ontwaren. Zou er in de tussentijd nog verder nagedacht zijn over het idee van de dood van de auteur, of bereikte Barthes met zijn essay het volledig verzadigde eindpunt van al het onderzoek naar dit onderwerp?
Nee, natuurlijk niet! Invloedrijk was Barthes’ essay zeker, maar de doodverklaring van de auteur was beslist niet het laatste woord hierover gesproken: kijk bijvoorbeeld naar Seán Burke’s The Death and Return of the Author. En ook buiten de academische wereld is er reden genoeg om teksten (al dan niet opnieuw) te koppelen aan de achtergrond van hun auteurs: neem Arnon Grunberg of Vladimir Sorokin, schrijvers wiens public presence op zijn zachtst gezegd vaak een enorme verbintenis hebben met hun boeken. Er is – zeker de afgelopen twintig jaar – een enorme hang naar oprechtheid en eerlijkheid gekomen in de literatuur, met een stortvloed aan schrijvers die hun eigen persona, al dan niet zijdelings,een sleutelrol geven in hun werk. De schrijver als maatgever van de tekst is al lang weer in.
Barthes heeft meermaals in zijn werk betoogd dat elk semiologisch systeem een waardensysteem is; de consument van een mythe ziet dit betekenen echter vaak automatisch voor een feitensysteem aan. Voor hemzelf zag Barthes daarom ook de rol van kritisch observator van de samenleving weggelegd, om de argeloze consument hiervoor te kunnen behoeden. Het is des te ironischer dat Laurens zijn gebrekkige idee van Barthes’ dood van de auteur als ware het een regelrecht feitensysteem adapteert.
Het VICE-artikel is symptomatisch voor een stijlmiddel dat ik door veel popiejopie-publicisten gebruikt zie worden. Ze voeren een onwijs rudimentaire of ronduit foute parafrasering van een idee van een gerenommeerde schrijver op, ter ondersteuning van het eigen gelijk, met meestal uitsluitend als doel om te kunnen pronken met het eigen culturele kapitaal: kijk mij eens belezen en goed ingevoerd zijn, en toch nog de taal van de straat kunnen spreken! Het is het type heliumballon dat Barthes zelf maar wat graag lek had geprikt.
[1] Foucault bouwde deze gedachte later uit in zijn essay Qu’est-ce qu’un auteur?