Tijd is de aartsvijand van efficiency en wordt in managementland te vuur en te zwaard bestreden. Heb je die medische behandeling in tien minuten verricht, terwijl het best in vijf minuten kan? Een streep door je vergoeding. Niet zo gek dat ook de activiteit van het lezen, die toch het hoofdbestanddeel vormt van veel beroepen, vaak aan een efficiency-onderzoek wordt onderworpen. Wat is de remedie tegen ‘inefficiënt’ lezen? En moeten we hier eigenlijk wel naar op zoek?
De gedachte dat de fysieke daad van het lezen intrinsiek een weinig doelmatige bezigheid is, is niet nieuw. Vladimir Nabokov vertelde zijn studenten in 1948 al dat het ingewikkelde fysieke proces van het bewegen van je ogen van links naar rechts eeuwig tussen de lezer en de artistieke waardering in zal staan.Lezen is zo bezien een noodzakelijk kwaad, waar we het beste zo snel mogelijk overheen moeten zien te stappen.
Maar niet alleen in esthetische context is lezen een hinderpaal. Zo ook verscheen onlangs op NRC Carrière een artikel met de dwingende en acute boodschap: Lees sneller op je werk! Er gaat hopeloos veel tijd verloren met inefficiënt lezen. Daarom roept coach en ‘breinexpert’ Mark Tigchelaar ons op om onze leesactiviteit eens grondig onder de loep te nemen.
Aan het begin van het artikel worden we meteen al om de oren geslagen met statistieken:
[D]e hoeveelheid informatie die je per dag moet verwerken staat gelijk aan 174 kranten! En deze hoeveelheid neemt alleen maar toe: in de afgelopen 20 jaar is de stroom aan informatie meer dan 20 keer gegroeid.
Dit zijn zogenaamde ‘goh’-statistieken, statistieken die als backdrop dienen bij het artikel, die een klein wow-effect beogen, een klein beetje richting de probleemstelling van het artikel wijzen, maar in wezen bar weinig vertellen. Wat is dit voor onderzoek, in welk vakgebied is die informatieverwerking onderzocht? Wat voor krant gaat het over, een buurtsufferdje of een weekendeditie van Die Zeit? En die 20/20-combi bekt lekker, maar over wat voor “stroom van informatie” gaat dit, de Twitterfeed? The Internet of Things? Wijzer worden we er niet uit.
Als we hier overheen stappen, dan komen we snel tot waar het artikel om draait: de grote hoeveelheid tekstuele informatie die we op de werkvloer voor de kiezen krijgen vraagt om een efficiënte(re) afhandeling. De praktijk maakt dat we, als het om lezen gaat, vaak blijven hangen in een stadium van lafjes scannen en skimmen. Ons brein is veel te geraffineerd om zich blind te staren op de activiteit van het lezen alleen, en gaat vanzelf op zoek naar andere gedachtes om het vacuüm op te vullen: die persoon moet ik dadelijk nog bellen, die vegaworst moet ik nog halen voor ik naar huis ga. De oplossing die Tigchelaar aanreikt is simpel: lees sneller, op die manier geef je je brein een stuk meer omhanden en gaat het niet aan de wandel. Zo zou je de capaciteit waarover je hersenen beschikken een stuk doelmatiger kunnen inzetten.
Neurologische doelmatigheid bij het lezen (beroepshalve of niet) is ook wat de lees-app Spritz beoogt. Als je leest, zeggen de ontwikkelaars, wordt er maar 20% van je hersencapaciteit besteed aan het daadwerkelijke verwerkingsproces van wat je leest, zo staat op de site te lezen. De resterende 80% zit allemaal in het bewegen van je ogen van woord naar woord.[1] De app lost dit op door iedere tekst die wordt ingeladen woord voor woord aan je te presenteren. Hiermee wordt de activiteit van het bewegen van de ogen weggelaten, en valt dus ook een enorme efficiencyslag te maken.
Wat opvalt bij de pogingen tot repareren van het lichamelijke ongemak dat lezen vormt, is dat teksten altijd in extremo worden gekwantificeerd: deze tekst heeft zoveel woorden, zoveel tekens, terwijl mijn brein ruim drie keer zoveel zou kunnen verstouwen. Gaat die zuiver kwantitatieve benadering echter niet ten koste van de kwaliteit van het lezen?
Zowel Tigchelaar als de makers van Spritz lijken er bijvoorbeeld van uit te gaan dat hersencapaciteit die niet in het lezen wordt gestoken, aan pure ruis verloren gaat: hetzij het bewegen van je ogen, hetzij aan niet terzake doende dingen. Maar wordt je tekstbegrip juist niet verdiept als je zogezegd ‘langzaam’ en ‘inefficiënt’ leest, doordat je meer tijd hebt om te associëren en verbanden te zien die je anders over het hoofd ziet? Bovendien gaat, bij een (te) hoge leessnelheid, ongetwijfeld een deel van die felbegeerde capaciteit weer in het handhaven van die hoge snelheid zitten (om in de statistische sfeer te blijven: ik schat zo’n 40%), allemaal ten koste van tekstbegrip. Daar sta je dan, met je doelmatigheid.
In het verlengde van die kwantitatieve benadering ligt dat de efficiency-tijgers het brein lijken te beschouwen als een soort opnameapparaat, waar je op ‘record’ drukt en dan een hele tekst kunt vastleggen; de tekst kan dan in één keer goed op de plaat staan. Zoals neurowetenschappers als Antonio Damasio echter hebben aangetoond, werken je hersenen op een heel andere manier. Ons brein construeert altijd een werkelijkheid aan de hand van conjunctions, interne verbindingen die iedere keer weer opnieuw moeten worden gemaakt. Als je een herinnering ophaalt, dan wordt er niet een oud filmpje afgedraaid, maar dan gaan je hersenen actief op zoek naar de verbindingen die de herinnering eventueel mogelijk kunnen maken. Die herinnering wordt dus ook altijd on the fly gegenereerd; dat is er ook de reden van dat een herinnering kan vervagen of verfraaien – al naar gelang je gemoedstoestand.
Niet alleen steken je hersenen bij snel lezen dus waarschijnlijk meer capaciteit in de hoge leessnelheid, maar ook krijgt de tekst niet de kans om te slijten in je brein. De enige écht doelmatige lezer is de herlezer. Nabokov zei dat een schilderij of een foto de kijker nog in staat stelt om te schakelen tussen het totaaloverzicht en de details; bij een geschreven tekst is dit echter geen optie. Herlezen, in welke vorm dan ook, is vrijwel de enige manier om het effect van uitzoomen te kunnen benaderen, en je tekstbegrip te verdiepen.
Snel lezen lost niets op. Lees dat nog maar een paar keer over.
[1] Hee, maar dat is aardig! Hersencapaciteit gaat volgens de Spritzers dus niet in afleidende gedachtes zitten zoals Tigchelaar constateerde, maar in de activiteit van het lezen! Een praktijkvoorbeeld van het feit dat je dergelijke ‘goh’-statistiekjes altijd wel kunt inzetten, hoe discutabel of veranderlijk ze blijkbaar ook zijn – als ze je betoog maar ondersteunen.