Categorieën
artikelen

Ik hoor erbij! De Tijdlijn en de Newsfeed als Identificatiemiddel

Even de nu.nl– of NOS-app op de telefoon checken, scrollen door de Facebook-tijdlijn: voor heel veel mensen is het verrichten van deze handelingen dagelijkse vaste routineprik, zowel thuis als onderweg en ‘op de zaak’. Van het verrichten van deze handelingen wordt door deze en gene van alles van gevonden: het is goed om te doen want het houdt je scherp, of het is juist slecht om te doen want je gunt je hersenen geen rust, enzovoorts.

De redenen waarom de (sociale) media op zo’n grote schaal geraadpleegd worden blijven in dit soort fijne ja-neediscussies meestal niet getoucheerd. Het blijft meestal bij de nietszeggende constatering dat het een oppervlakkige bezigheid is. Maar is dat nou echt alles? Hoog tijd om op onderzoek uit te gaan.
Vorige keer werd de gedachte geopperd dat een boek (dat wil zeggen: een boek anders dan een woorden- of andersoortig opzoekboek) een mentaal kader behoeft, maar dat dit bij een sociaal medium niet het geval zou zijn. Alle korte berichtjes die de revue passeren behoeven geen enkel mentaal kader, en zijn stuk voor stuk prima verteerbaar. Daardoor zou op een site als Facebook een eenvoudig scriptje als infinite scrolling uitermate effectief werken: omvang speelt geen rol, als het maar voor wat afleiding zorgt.

Maar voorlopige conclusies zijn natuurlijk wat de koe schijt, en bedoeld om de vloer mee aan te vegen. Daarom borduren we deze week voort op de vraag: hoezo heeft een site als Facebook dan géén mentale kaders nodig, en heeft zo’n site nou echt uitsluitend de functie van verstrooiing ende vertier?

Imaginair
Voor wat meer begripsverduidelijking kunnen we het beste bij Benedict Anderson te rade gaan, wanneer hij het heeft over de Imagined Communities. Anderson werkte in zijn gelijknamige iconische studie uit 1983 de redenering uit dat de gedachte van een gemeenschappelijke identiteit (hetzij lokaal, regionaal, of nationaal) principieel imaginair is. Niet in de spijkerharde zin van ‘illusoir’ of ‘nep’ (dat zou namelijk ook suggereren dat er wel degelijk iets als een ‘echte’ identiteit bestaat), wel in de zin van ‘ingebeeld’: niet tastbaar en ook niet berustend op feiten die je beet kunt pakken. Echter wel berustend op een gemeenschapsgevoel dat op grotere schaal dan uitsluitend de individuele wordt gevoeld.

Om die gedachte uit te werken geeft Anderson (onder veel meer) het voorbeeld van de krant als cultuurproduct – we schrijven 1983, dus andere tijden en andere, iets gewichtigere connotaties van de krant dan tegenwoordig. Als we er echter als cultuurproduct naar kijken, worden we direct om de oren geslagen met haar fictieve karakter. Wat is de essentiële literaire conventie van een krant? Als we kijken naar de eerste de beste voorpagina van een Telegraaf of een NRC vinden we, pakweg, een stukje over de situatie in Aleppo, een stuk over potentiële PvdA-lijsttrekkers, en de uitslag van de bloedstollende finale van Heel Holland Bakt. Waarom worden deze dingen naast elkaar gezet? Wat verbindt ze met elkaar?

Overduidelijk gebeurt het meeste onafhankelijk, dus zonder dat de verschillende actoren per se weet van elkaars whereabouts moeten hebben: de PvdA-lijsttrekkers in spe kan Aleppo weinig verrekken (in elk geval binnen de context van de running voor het lijsttrekkerschap), en ongetwijfeld is dit sentiment geheel wederzijds.

Romanesk
Het arbitraire karakter van het gegeven dat deze gebeurtenissen op één en dezelfde pagina te vinden zijn is een indicatie van het feit dat het verband  niet een stoffelijk, maar een imaginair karakter heeft.

Die imaginaire band heeft twee verschillende bronnen. In de eerste plaats is er simpelweg zoiets als wat Anderson ‘kalendrisch toeval’ noemt. De datum bovenaan de krant, het enige écht belangrijke symbool dat erop te zien is, zorgt voor de onmis(ken)bare verbinding van de nieuwsberichten: het gestaag verder tikken van de tijd. Binnen die tijdsindices slentert ‘de wereld’ voort. Bedenk maar dat als Aleppo ineens maanden achtereen niet meer in de krant te vinden is, je als lezer geen moment het idee hebt dat het volledig van de kaart geveegd is. Het romaneske format van de krant verzekert de lezer namelijk dat ergens op de wereld het ‘karakter’ Aleppo zich voortbeweegt, wachtend op zijn herintroductie binnen de plot van de krant.

In de tweede plaats is een krant, op een bepaalde manier, slechts een boek in ‘extreme vorm’, op kolossale schaal verkocht, maar van zeer kortstondige populariteit. Die kortstondigheid creëerde volgens Anderson eind achttiende, begin negentiende eeuw een waanzinnige massaceremonie, die geschiedkundig zijn gelijke niet kende: het vrijwel precies tegelijkertijd consumeren (en dus ook ‘inbeelden’) van de inhoud van een krant. Als lezer moet je dus het onderhuidse gevoel hebben dat jouw handeling op datzelfde moment door duizenden anderen wordt verricht, van wiens bestaan je je bewust kunt zijn, maar van wiens precieze identiteit je geen flauw benul kunt hebben. Daarom is de band die je met de medelezers voelt per definitie een imaginaire band.

Communaal
De krant is natuurlijk een uitstervende soort; laten we wel wezen (sprak hij provocatief en trendsettend). Maar de Facebook-tijdlijn en de NOS-app zijn mediavormen die heel goed binnen hetzelfde kader als de krant gedefinieerd kunnen worden: kortstondige samenraapsels van berichten die binnen eenzelfde tijdsspanne door relatief grote groepen mensen worden geconsumeerd.

Op die manier krijgen we dus meteen ook de functie van het scrollen door het nieuws in het vizier. Natuurlijk is verstrooiing een belangrijke drijfveer om de appjes en pushberichten die de (sociale) media de ruimte in slingeren gulzig tot je te nemen. Maar anderzijds moet het communale aspect van de media absoluut niet onderschat worden. Misschien lijkt het vormelijk een totaal onsamenhangend geheel waar geen enkele mentale omkadering op los kan worden gelaten, maar in de grondgedachte is dit absoluut niet het geval.

Via sociale media houd je contact met je meest directe omgeving en krijg je het gevoel van een onderling gedeeld corpus van kennis waar je gezamenlijk op kan terugvallen (OMG heb je die foto van hem/haar voorbij zien komen? #fomo). Op hoger niveau, bijvoorbeeld landelijk, lees je over aardbevingen in Groningen. Je ziet plaatjes van scheuren in huizen, beteuterde hoofden die voor een camera het woord voeren, en voor je er erg in hebt leef je mee met de getroffenen, en samen met jou vele andere lezers. Ook in positieve zin werkt het: heel nieuwslezend (of in elk geval sportvolgend) Nederland juichte deze zomer mee met Elis Ligtlee toen zij goud in Rio behaalde. (Het feit dat ‘goud’ en ‘Rio’ in deze context al genoeg signifiers zijn om de verbeelding van de lezer te activeren spreekt boekdelen.) En op het hoogste abstractieniveau rest dan nog je gemeenschapsgevoel met de rest van de mensheid, die groep waar je ook af en toe wel wat over hoort.

Zoals al eerder op deze plek voorbijkwam weet je op deze manier dus ‘wat er speelt’. En omdat je dat weet zorgt het tot je nemen van dergelijke berichtgeving, ongeacht of het lokaal of mondiaal is, impliciet voor een gevoel van inbedding in iets groters.

Maak je dus niet al te druk over alle spookverhalen die circuleren over de neurologische consequenties van surfen: wees je er maar van bewust dat je er nu tenminste bij hoort.