Het komt niet zo heel vaak voor dat ik iets lees en acuut de behoefte voel om in de pen te klimmen om mijn ongenoegen te uiten. Prettige uitzondering hierop vormde een verslag van een congres van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR). Het congres ging schuil onder de naam Open Society, Its Old Enemies And Its New Friends, en bestond uit een lezing van de Canadese Michael Ignatieff (een behoorlijke homo universalis, maar nu vooral rector van de Europese Universiteit in Boedapest), gevolgd door een paneldiscussie, gesproken columns, wat publieksparticipatie – enfin, zoals de meeste congressen worden opgeluisterd.
Op papier weinig reden tot verongelijktheid. Waarom riep het congresverslag dan toch zo veel weerstand op? Lees mee en huiver.
Dit Nooit Meer
In de introductie van een congresverslag probeer je meestal de zinnen van de lezer een beetje te prikkelen, en alvast een schot voor de boeg te geven waar het congres zo ongeveer over zal gaan. Het congresverslag opent echter als volgt:
Na de Tweede Wereldoorlog wist iedereen het zeker: zoiets mocht nooit meer gebeuren.
De zinnen van de lezer worden hiermee zeker geprikkeld, maar het werkt vooral op de lachspieren. Aan het einde van WO II hebben we de koppen bij elkaar gestoken en er nog even goed over nagedacht met zijn allen, omdat we het misschien toch nog een keertje wilden proberen, maar nu weten we het toch echt zeker: we gaan het niet meer doen.
Lekker laaghangend fruit natuurlijk, dus we lezen snel verder, in de hoop dat het een eenmalige misser was.
Maar hoe kon je een nieuwe wereldoorlog voorkomen? Karl Popper vestigde zijn hoop op de Open Society, de samenleving met een levendige democratie, vrije media, academische vrijheid en een rechtstaat. Intussen zijn we zeventig jaar verder. Hoe is het nu met de ideeën en idealen van de Open Samenleving?
Na de valse start is de kop er nu wel wat beter af. Op zichzelf geen slecht uitgangspunt voor een congres waarin de balans wordt opgemaakt. Het idee van de open society heeft sterke banden met wat Francis Fukuyama iets later dan Popper, in 1989, ‘the end of history’ noemde: het natuurlijke eindpunt van de ideologische evolutie van de mensheid. De westerse liberale democratie zou, met het einde van de Koude Oorlog, universeel worden, en de ‘uiterste’ bestuurlijke vorm voor de mens vormen.
De lezer van het verslag heeft nu wel een beter globaal beeld van de inhoud van die Open Society, maar wat hield die nu concreet in? Is het zo dat het een ideaalbeeld van Popper was dat ten tijde van schrijven nog lang niet aan de orde was, of heeft die wel bestaan? En wie zijn die oude vijanden en nieuwe vrienden ervan uit de naamgeving van Ignatieffs praatje? En inderdaad: wat is er over van de Open Society, nu die periode van zeventig jaar sinds het schrijven ervan is verstreken?
Het biedt perspectief aan de lezer, die zich gretig in het vervolg van het verslag stort.
(Spoiler alert: de gevoelens tijdens het lezen van dit vervolg gleden af van gezonde interesse via lichte onenigheid naar totale verbazing en sprakeloosheid.)
De wereld is veranderd
Na die gezonde interesse gaat het snel bergafwaarts met de volgende zin:
De wereld is veranderd sinds Karl Poppers boek Open Society verscheen. Populisten wakkeren angst aan, feiten zijn mistig geworden.
Je zou het inderdaad niet zeggen, maar er is wel het een en ander veranderd sinds 1945. De manier waarop die verandering in dezen gereduceerd wordt tot de bevinding dat ‘populisten’ angst aanwakkeren en feiten ‘mistig’ zijn geworden is niet alleen lachwekkend, maar ook irritant.
Irritant omdat het wel inspeelt op iets dat sinds het aantreden van de Amerikaanse president Trump exponentieel veel vaker wordt geroepen. Probleem hierbij is dat gedaan wordt alsof die mistige feiten en aanwakkerende populisten zo rond het begin van dit millennium ineens het strijdtoneel betraden. Hiermee wordt totaal voorbij gegaan aan de verkokering van de Koude Oorlog, de hier vaker genoemde verzuiling, en zo ongeveer elk conflict dat in de tussentijd sinds WO II heeft plaatsgevonden, waar verdraaiing van de feiten en volksmennerij vrijwel altijd een drijvende kracht bij vormden.
In het vervolg wordt het irritante beestje bij de naam genoemd:
“We leven in een post thruth society”, zegt Ignatieff. “Poppers misschien wel belangrijkste punt, dat van de falsificatie, de kennisleer waarin kritiek essentieel is, staat onder druk. De autoriteit van de wetenschap wordt bedreigd.
Het punt dat de wetenschappelijke methode, en in het bijzonder het aspect van falsificatie (niet toevallig ook een belangrijk stokpaardje van Popper), onder druk is komen te staan is reëel en een daadwerkelijke bedreiging voor de status van veel kennis die in de loop der jaren is opgebouwd. Het is een punt dat misschien tot in den treure herhaald wordt door een hele trits vooraanstaande (soms ook graag vooráán staande) intellectuelen, die allemaal denken dat zij de eersten zijn die het op tafel gooien, maar het is niettemin een punt dat het verdient om goed voor te waken.
Het idee van de post-truth society verdient echter wel wat meer aandacht. Die term post-truth zit namelijk niet lekker. Zo stelt Stephen Kearse dat post-truth de lange geschiedenis van klokkenluiders en activisten marginaliseert: mensen die de waarheden waarvan zij wisten dat ze niet populair zouden worden, vertelden. Wederom: het doet geen recht aan het lange geschiedkundige track record van de wereld op het gebied van vertekende beelden.
Filterbubbels
Hiervoor werd iets opgebouwd wat in de richting van een argument leek te gaan. Ik greep die kans met beide handen aan om iets van een initiële reactie te vormen. Maar het einde blijkt hierna al snel weer zoek:
Kapitalisme is hyperkapitalisme geworden, met veel sociale ongelijkheid. Cyberspace is erbij gekomen. “Hoe managen we cyberspace en Internet? De digitale revolutie heeft iets met de democratie gedaan. We zijn gevangenen geworden van de filter bubbles.”
Even daarvoor was er nog wel een touw aan vast te knopen, maar dit voelt als totale borrelpraat, waarin een aantal hippe signifiers aan elkaar wordt geregen zonder dat hierbij ook maar de schijn van een eenduidig verhaal onder wordt gehangen. Eerst wordt er gerept van hyperkapitalisme en sociale ongelijkheid, wat verder niet wordt uitgelegd, dus waar je ook maar moeilijk iets op tegen kan hebben (of juist vóór?). Vervolgens wordt er weer iets anders de ruimte in geslingerd over ‘cyberspace’ dat ‘erbij’ is gekomen (waarbij?). Die ‘cyberspace’ wordt gepresenteerd als een soort akelige schimmel die de democratische rechtsstaat vakkundig aan het afbreken is. Alsof we voor de tijd dat ‘cyberspace’ bestond niets anders deden dan Popper lezen en de innerlijke geest verheffen. Dit is een klassieke Plato to NATO–gedachtegang waar, tussen ons gezegd, de honden geen brood van lusten.
En dan nog die eeuwige filterbubbels. Naast het feit dat filterbubbels al veel langer bestaan (zie de verzuiling, of bijvoorbeeld het tweepartijenstelsel in Amerika en de bijbehorende mediaconglomeraten aan weerszijden die daar overigens goed garen bij spinnen) is ook het empirische bewijs met betrekking tot het vermeende effect van filterbubbels op de waarheidsvinding nog totaal afwezig – laat staan dat (de niet nader gedefinieerde) ‘wij’ er gevangenen van zijn.
Er wordt in het vervolg nog wat door gemopperd:
“Met de anonieme reacties op de sociale media is een monster losgelaten. Als politicus (Ignatieff zat vijf jaar in de politiek in zijn vaderland Canada, red. [Er is dus blijkbaar wel nog een redactie doorheen gelopen?]) kreeg ik face to face nooit één onvertogen woord te horen, maar op het Internet ging het los.”
Ook dit riekt naar vals moralisme dat wordt afgewend op het bestaan van ‘cyberspace’, en de opkomst van de anonimiteit op sociale media. Dat aspect van anonimiteit kan snel genoeg terzijde worden geschoven: zo experimenteerde Zuid-Korea met het verplichten van echte namen om online reacties te mogen plaatsen, wat uitmondde in de vereiste dat alle sites met meer dan 100.000 bezoekers per jaar dit van hun reaguurders moeten vragen. Maar kwaadwillende reacties namen met minder dan 1% af. Boze mensen laten zich niet temmen of muilkorven. Vroeger misschien via de WC-muur, tegenwoordig via het Internet.
‘Denk er maar eens één minuutje over na’
We zijn nu dus al afgegleden van een goede poging tot het bouwen van een argument tot een slap anekdotisch lulverhaal. En ik was het er vaak mee oneens, maar hierna wordt het vooral raadselachtig en enigmatisch:
De Open Society die Popper voor ogen had, bestaat niet meer. De overzichtelijkheid van de oude wereld is weg. Gesloten systemen – zoals vroeger het communisme – zijn onderdeel geworden van de kapitalisme. Ze zijn ook zo gesloten niet meer. Nieuw is dat je eruit kunt. Ze staan een exit toe. Misschien houden wij die gesloten systemen nu wel in stand. “Denk daar eens één minuutje over na”, zegt Ignatieff. China bijvoorbeeld is standvastiger en stabieler dan in de jaren net na de oorlog. Dat is het dilemma. Gaan we de rust verstoren? Wat gebeurt er als we ze terug proberen te halen naar de Open Society? Jagen we ze dan niet verder de gesloten gordijnen in?
Wat Heb Ik Zojuist Gelezen?
Goeie vraag. Laten we even op een rijtje zetten wat hier wordt gezegd, en kijken waar die prangende vraag op is gebaseerd. Om te beginnen met die open society van Popper waar het in het praatje van Ignatieff om te doen is: die bestaat niet meer; maar heeft die op enig moment dan wel bestaan? Nog niets over gelezen tot nu toe. En gesloten systemen ‘zoals vroeger het communisme’ zijn tegenwoordig ‘onderdeel van het kapitalisme’, waarbij tegenwoordig wel een exit mogelijk is; maar tegelijkertijd houden ‘wij’ (de Westerse wereld denk ik dan maar, gemakshalve) die gesloten systemen in stand? Om wat voor gesloten systemen gaat het hier dan? Om landen als Iran en Pakistan, valt dat onder de definitie van ‘gesloten’? Of alleen nog Noord-Korea?
En we zijn er nog niet: waar bestaat die exit dan uit? Heeft George W. Bush een exit mogelijk gemaakt voor Irak met het beginnen van een oorlog tegen Saddam Hoessein? Of is Brexit een beter voorbeeld? Maar valt de Europese Unie dan onder de definities van een gesloten systeem ‘zoals vroeger het communisme’? En China is dan ook nog tegenwoordig stabieler dan ‘net na de oorlog’: welke oorlog, de Koude Oorlog? WO II? En we kunnen dus proberen om ‘ze’ (ik denk de Chinezen?) ‘terug te halen naar de Open Society’, maar betekent dat dan dat ze daar voorheen ooit onderdeel van hebben uitgemaakt? Hoe kan China überhaupt daar naartoe terug worden gehaald, want de alinea begon nog met de opmerking dat die hele Open Society niet meer bestaat?!
Zowat voor ieder woord uit deze passage komen veertig vragen terug, waarbij de scheidslijn tussen de totale afwezigheid van een fatsoenlijke redactionele check en de potentiële stuurloosheid van het vertoog van Ignatieff maar moeilijk te trekken is. Gelukkig komt het snel tot een soortement pointe, in dit slotcitaat:
“Om tot optimisme te komen moeten we de bedreigingen in het gezicht zien. We hebben sterke staten nodig die de grenzen controleren, en cyber space [nu mét spatie – wellicht een specifiekere betekenis?] controleren. En sterke instituten hebben. De media, de rechtstaat, de wetenschap. En we hebben ook sterke burgers nodig.”
Hopelijk is mijn stijgende verbazing ondertussen voelbaar. Naast het feit dat al deze punten behoorlijk uit de lucht komen vallen, is het ook best veel wat hier gevraagd wordt. ‘Wij’ (waarvan ondertussen hopelijk duidelijk is dat ik dit een ontzettend vervelende vertelvorm vind, zeker als die niet wordt toegelicht) moeten de grenzen en ‘cyber space’ controleren (waarop moet dan worden gecontroleerd? Bommen? Trollen?), en alles moet gewoon een beetje aansterken: media, rechtstaat, wetenschap. Is het dan verkeerd om die instituten en hun vooronderstellingen te bevragen? En ligt de verantwoordelijkheid hiervoor dan ook bij de staat, of ligt die bij de instituten zelf? Ik mis een beetje een praktische uitwerking van al die grote gebaren, en als ik de dingen zelf probeer in te vullen, dan word ik geloof ik niet heel vrolijk van de totalitaire uitkomst.
Zo hebben we als klap op de vuurpijl ook een andere bevolking nodig, getuige de ‘sterke burgers’-opmerking. Als iedereen nou gewoon zo was als u en ik, zoals het publiek dat in de zaal zat, nee, dan was er een stuk minder aan de hand geweest in de wereld. Of zoals ook veelvuldig voorbij kwam op die vermaledijde sociale media: laat 2018 het jaar van de terugkeer van het gezonde verstand worden. Alsof we in een soort akelig delirium zitten, waarbij een paar ferme corrigerende tikken op de hoofden van een paar roezige staatshoofden afdoende zouden zijn om weer tot inkeer te komen. Een andere keer wil ik best uitgebreider ingaan op waarom dit totale kolder is.
Onmacht en onkunde
Al met al draaide het uit op een heel rare trip, dit congresverslag. Het begon hoopvol, maar mondde uit tot een totaal onleesbaar vod dat aan elkaar hangt van de modieuze termen die zonder enige toelichting op het papier zijn gekwakt, een enorm duurdoenerig rookgordijn opwerpen, en op geen enkele manier helpen om verder te denken over de status van Poppers open society in heden en verleden. En ik begon nog wel zo hoopvol aan het formuleren van een tegenargument. Dat pak ik graag een keer bij een andere gelegenheid op, want onder de dikke mistlaag schuilt volgens mij wel het soort stoffige old world-rationale dat een stevige kritiek verdient.
Het doet ook benieuwen: zijn er daadwerkelijk andere mensen die deze wartaal lezen en denken: ‘aha, verdomd interessant’? Is het ‘nieuwe kleren van de keizer’-effect dan echt zo oogverblindend? Zou er dan in geen enkele kringen wat wenkbrauwen zijn gefronst?
De meeste blaam voor deze kolder treft waarschijnlijk de – helaas anonieme – razende reporter die het verslag bij elkaar heeft geraapt. Die heeft totaal broddelwerk afgeleverd, hetzij uit onmacht, hetzij uit onkunde, hetzij uit allebei. Zelfs dusdanig broddelwerk dat ik het een gerenommeerd instituut als de WRR, dat best degelijke publicaties op zijn naam heeft, eigenlijk niet waardig vind. Het gaat hier immers niet om een eenvoudige blog zoals deze, maar om een gerenommeerde club met een begroting van zo’n € 4 mln dat hier zijn naam voor leent – of het verslag nu is opgesteld door een stagiair of niet.