
Op onregelmatige basis recenseer ik nieuw verschenen CDs voor Tijdschrift de Klarinet. Exact een jaar geleden recenseerde ik drie albums van het Farkas Kwintet.
Er zijn maar weinig bezettingen die qua veelzijdigheid kunnen tippen aan het blaaskwintet. Met zijn bezetting van fluit, hobo, klarinet, hoorn en fagot, heeft de bezetting een enorm compositorisch kleurenpalet te bieden. Het blaaskwintet, van oorsprong geworteld in de blazersgroepen uit de klassieke tijd – veel gebruikt door componisten als Mozart en Haydn, in wisselende bezettingen – heeft daardoor een grote bron van inspiratie gevormd voor een keur aan componisten.
Op drie recent verschenen CD’s van het Nederlandse Farkas Kwintet wordt een staalkaart van de mogelijkheden die de bezetting te bieden heeft ten gehore gebracht. De vijf heren die samen dit kwintet vormen zijn geen nieuwkomers: opgericht in 1997 hun studietijd door fluitist Herman van Kogelenberg is het Farkas Kwintet ondertussen uitgegroeid tot een van de meest toonaangevende kwintetten in Nederland, en ook over de grens laat het ensemble zich meermaals gelden.
De eerste CD is die van een arrangement van Franz Joseph Haydns Die sieben letzten Worte. Dit werk is groots opgezet als een serie meditatieve sonates, die reflecteren op preken die tijdens de vastenperiode gegeven worden. Met titels als Eli, eli, lama sabachthani? gaan de gedachten bij de Nederlandse toehoorder snel uit naar de Mattheüspassie. Gelijk deze thematiek hebben veel van de stukken ook een traag, statig en enigszins melancholisch karakter. Uitzondering hierop is het korte maar krachtige sluitstuk Il terremoto: met veel vuurwerk, trillers en razende staccatopassages wordt de kruisdood verklankt.
De Finse Ere Lievonen, als toetsenist gespecialiseerd in de historische uitvoeringspraktijk, leverde een behoorlijk vakkundig arrangement voor blaaskwintet af van Haydns monumentale werk. Deze versie geeft een eigenzinnige invulling van het hoofdzakelijk oorspronkelijk op de strijkersklank vormgegeven stuk. Daarmee doet het zowel recht aan het origineel van Haydn als aan de bezetting van het blaaskwintet – het zou zo door kunnen gaan voor een kwintet van Danzi of Reicha. En dat is erg knap.
Op de volgende CD staat het blaaskwintet opus 26 van Arnold Schönberg. Dit blaaskwintet is een geval apart: niet alleen is het een ijkpunt in de kwintetliteratuur, maar het is ook het allereerste stuk in de geschiedenis dat volledig met dezelfde twaalftonenreeks is gecomponeerd. Het ligt daarom voor de hand om het werk te kenschetsen als breekpunt, zeker gezien de vlucht die de klassieke muziek nadien heeft genomen in het achterhoofd. Schönberg zelf beschouwde zijn ontwikkeling van de twaalftoonmuziek echter als een natuurlijk vervolg: de compositietechniek, die hij in 1921 ontwikkelde, vormde voor hem met name de oplossing van een persoonlijke writer’s block, en niet zozeer een breuk met het verleden. Zoals hij in een brief aan de Zwitserse filantroop Werner Reinhart omschreef: ‘ik geef er niet zo veel om dat ik een muzikale boeman zou zijn; ik zie het eerder als een natuurlijke voortzetting van een nog doorwrochter begrip van de eeuwenoude traditie’.
Het feit dat Schönberg die traditie graag voortzette met andere middelen is duidelijk terug te horen in het blaaskwintet. Het laatromantische idioom van eerdere stukken van zijn hand als Frieden auf Erden of de Gurrelieder is niet moeilijk te ontwaren. Dat laatromantische aspect wordt door het kwintet stevig voor het voetlicht gebracht: het stuk wordt met veel dramatiek gespeeld en gebracht – iets waar de uitvoering zeker niet onder lijdt. Dit zorgt er overigens ook voor dat het stuk op geen enkele manier koud of theoretisch klinkt, zoals vaak wordt beweerd over deze compositietechniek.
Bij de première in 1924 werd het kwintet dusdanig moeilijk gevonden dat er zelfs een dirigent aan te pas moest komen; geen voor de hand liggende keuze bij een vijfkoppige bezetting. Wat dat betreft geeft een hedendaagse opname van Schönbergs blaaskwintet op een bepaalde manier ook rekenschap van de technische verbetering en professionalisering van de muziek in de twintigste eeuw, en de enorme vlucht die de muzikale mogelijkheden daardoor hebben genomen.
Heel anders is tot slot de CD met Franse blaaskwintetten. Het Farkas heeft voor deze CD een redelijk veilige programmatische keuze: in de combinatie Ravel-Milhaud-Françaix gingen veel ensembles hen immers voor.
Dat mag echter de pret niet drukken, want verder valt er veel te genieten. Het Farkas Kwintet kan zich hier het beste laten gelden en laten horen wat ze muzikaal in huis hebben, en dat doen ze met verve. De verschillende klankkleuren worden maximaal uitgebuit, en de van zichzelf al prachtige noten van de Franse componisten worden met technische perfectie, maar ook met veel panache en emotie gebracht.
Het kwintet verdient lof voor het feit ze ervoor hebben gekozen om de integrale versie van Ravels Tombeau de Couperin op te nemen, incluis de geraffineerde Rigaudon. Veel kwintetten kiezen ervoor alleen een best of te spelen, en laten een aantal delen weg. Het stuk van Ravel – dat hij overigens niet zelf arrangeerde, maar waarvoor het CD-boekje ons de naam van de arrangeur schuldig blijft – wordt met veel bravoure en dynamiek gebracht. Met name de klarinet heeft een glansrol en vormt het bindmiddel, waarbij hij naast zijn eigen partij ook het gros van het gooi- en smijtwerk van de strijkers voor zijn rekening moet nemen.
Het Farkas Kwintet laat met deze drie CDs horen dat het kleurenpalet van het blaaskwintet zijn punt van verzadiging nog lang niet heeft bereikt.